Op een halfuur reizen van Kyoto ligt Osaka. We laten de kimono’s en oude gebouwen achter en komen terecht in de wijk Dotonbori, tussen de levensgrote billboards, knipperende neonlichten, rijen met pachinkohallen en heel veel streetfood.
Er is een enorme Don Quijote, de alleswinkel waar toeristen uren doorbrengen om souvenirs met zogenaamde korting te kopen. Als TikTok een fysieke plek zou zijn, kom je uit bij deze winkel. Na elke hoek een nieuw dopamineshot, want wat voor rare artikelen liggen hier nou weer?
“Princess Mononoke!”, roept iemand achter ons. We slaan er eerst geen acht op, maar dan horen we het nog eens. Ik draai me om en een Japanse man wijst naar mijn tas. Daarop draag ik een speldje van het animépersonage No-Face. Die komt niet uit Princess Mononoke, vertel ik hem, maar uit een andere film van Studio Ghibli: Spirited Away.
De man vraagt waar we vandaan komen en dreunt vervolgens een hele waslijst aan bekende Nederlanders op. “Prime minister Roette!” Ik steek mijn duim op en heb geen zin om hem de huidige politieke situatie in Nederland uit te leggen. Ook omdat ik dat zelf een beetje kwijt ben.
“Johan Cruijff!”, roept hij, terwijl we allebei steeds verder van elkaar af bewegen. Hij maakt er een trapbeweging bij. “Very good”, zeg ik nog net voordat ik de afslag neem naar een ander gangpad met een nieuwe lading prullaria.
De wekker gaat de volgende dag voor vakantiebegrippen onmenselijk vroeg. Maar met een goede reden, want vandaag bezoeken we het Universal Studios-park in Osaka. Daar vind je, vooralsnog als enige plek op aarde, Super Nintendo World. Hoe vaak droomde ik als kind niet dat ik door de tv of het scherm van mijn Game Boy kon stappen om de wereld van Super Mario zelf te ontdekken? Hier komt die jeugddroom uit.
We stappen door het kasteel van Princess Peach en zien vervolgens de bekende gameserie tot leven komen. Gigantische groene buizen, bewegende Koopa’s, Goomba’s en levensgrote Piranha Plants. Er hangen vraagtekenblokken aan de muren waar je tegenaan kan slaan. We horen de geluiden van powerups en verzamelde muntjes. Pling! Pling! Verderop zien we Yoshi’s Island en Bowsers kasteel. Als je dit niet leuk vindt, ben je zuurder dan het zuurste zuur.
Voordat je de Mario Kart-attractie in stapt, ben je door een wachtrij geloodst die dankzij de aankleding nauwelijks verveelt. Er hangen racepakken van Mario-personages en je bezoekt de bibliotheek van Bowser. De rit zelf maakt gebruik van augmented reality. Je scheurt in een kart over een vaste baan, terwijl op een scherm voor je neus beelden worden geprojecteerd van vijanden. Met een knop op het stuur probeer je er zoveel mogelijk virtuele schilden op af te vuren. Dit komt wel in de buurt van de chaos uit de games.
Het overige deel van het Universal Studios-park is ook de moeite waard. Al was het maar om de originele Jurassic Park-poort te zien, die daar is geplaatst. We drinken nog een boterbiertje in het Harry Potter-gedeelte (die smaakt karamelachtig en heeft inderdaad een erg boterige schuimkraag) en zijn daarna doodop.
In Nara komen we een beetje bij tussen de tamme herten. Voor 200 yen koop je een stapel lichte crackers die ze uit je hand eten. Als dank daarvoor maken ze (soms) een buiging. We lopen langs busladingen toeristen en komen uit in een donker en koel bos met een shrine.
Ik vind de herten aandoenlijk en de toeristen vervelend. Vaak zie ik mensen de herten een cracker voorhouden maar hem pas geven als ze een goede selfie met het dier hebben gemaakt. Anderen vertikken de koek te geven voordat de herten voor hen buigen. Soms zie ik juist herten buigen bij mensen die vervolgens niet duidelijk kunnen maken dat ze geen eten hebben. Ik kom er niet helemaal aan uit wat ik precies van deze attractie vind.
De Shinkansen brengt ons vanuit Osaka terug naar Tokio. We deden er twee weken over om van Tokio in Osaka te komen, nu flitsen we in een paar uur weer terug. Deze laatste dagen voelen als een kers op de taart: een ereronde van vier dagen voordat we terugvliegen naar Nederland.
We bezoeken de bekende wijk Akihabara, het walhalla van animé- en gameliefhebbers. In een winkel vol met beeldjes uit bekende animéseries hoor ik een Amerikaanse vader het volgende tegen zijn zoon zeggen, terwijl hij naar Gundam-model wijst: “Kijk, Japanse Transformers!”
De winkel Super Potato is voor mij het hoogtepunt van de wijk. Onder gameliefhebbers is Super Potato legendarisch, omdat er duizenden retrogames te vinden zijn. In goede staat, soms zelfs in de originele verpakking. Het is bijna een mini-museum.
Voor een winkel met een bijna mythische status is hij lastig te vinden. Je komt er alleen via een onopvallend halletje aan de straat en moet vervolgens via krappe trappen of een krakkemikkige lift naar de derde verdieping. Alsof je een appartementencomplex binnenstapt. Maar dan propvol met waanzinnige games uit de NES-, SNES- en Megadrive-tijden. Een overdosis nostalgie. Er zijn zelfs nog oude gameguides! Het kost me veel wilskracht om met lege handen te vertrekken.
In de rij van een klein en sympathiek ramen-zaakje, Kyushu Jangara, hangt buiten op een bord een A4 met een enorme lap tekst. Dit jaar viert het restaurant zijn 39ste verjaardag. De eigenaar is zijn klanten dankbaar dat hij het al zo lang volhoudt. Na zware coronajaren ziet hij weer klanten uit alle hoeken van de wereld binnenstappen. “Dat is een zeer ontroerend idee als we terugdenken aan de lastige tijden die achter ons liggen.”
De tekst grijpt me aan. Niemand anders lijkt het te lezen, maar het is zo’n mooi open en positief bericht. De eigenaar schrijft hoe hard hij werkt om zijn restaurant draaiend te houden, maar hoe zeer hij gelooft in de kracht van een glimlach. Zolang hij zijn werk lachend kan doen, houdt hij vol.
(De ramen smaken!)
We verlaten nog één keer de drukke stad en brengen een middag door aan het strand van Kamakura. Bij het station Kokomae fotograferen tientallen mensen een treinovergang met de Sagamibaai op de achtergrond. Dit kruispunt is het decor uit het intro van de klassieke basketbalanimé Slam Dunk. Geen idee of alle toeristen die hier staan dat weten, het is ook gewoon een mooi plaatje. Zeker als de slagbomen omlaag gaan en de trein voorbij komt. De kleuren van die wagons! Donkergroen met een beige streep langs de ramen. Met de gele slagbomen ervoor en de helderblauwe hemel daar achter. Ik krijg geen genoeg van dit soort Japanse kleurcombinaties, die overal per toeval voltreffers lijken.
Het donkere zand op het strand glinstert in de warme zon. Mannen met grijze manen lopen in wetsuits met hun board onder de arm het water in. Ze zijn niet meer de jongste, maar surfen kunnen ze. Wat een leven. Ze lachen, zwaaien en roepen naar elkaar. We ploegen er met enige jaloezie voorbij.
De laatste volle dag in Tokio (en Japan) is een bijzondere. In de wijk Mitaka bezoeken we het Ghibli Museum. Aan de buitenkant is het al bijzonder. Het gebouw staat middenin een rustig park waar een oude man zijn tai chi-oefeningen doet, heeft kleurrijke ronde muren en wordt grotendeels overwoekerd door klimops. Bij de entree word je begroet door Totoro in een loket.
Binnen is het nog mooier. Het museum is grotendeels ingericht als woon- en werkruimte. Alsof je op bezoek gaat bij Studio Ghibli-oprichter Hayao Miyazaki. Overal staan meubels, tafels en kasten met daarop papieren, boeken, beelden en potloden. Ik vind een boek met foto’s van planten, bloemen en Europese gebouwen. Een verzameling aan inspiratie. Aan de muren hangen storyboards van films zoals Nausicaä of the Valley of the Wind, Porco Rosso en Spirited Away. Er is een aparte ruimte met origineel werk ingericht uit de meest recente film van Ghibli: The Boy and The Heron.
Het museum heeft een eigen bioscoopzaaltje. Je krijgt daarvoor bij binnenkomst een ticket met unieke diaframes uit een Ghibli-film. Op de mijne staat een boom in goud zonlicht, ik zal er ooit achterkomen uit welke film het precies komt, maar vandaag niet.
In de bioscoopzaal kijken we naar The Day I Bought a Star, een korte film uit 2006 die hier exclusief te zien is. Er zijn geen ondertitels en de gesproken teksten zijn Japans. Ik versta dus geen woord, begrijp het wel ongeveer en kijk mijn ogen uit. Mijn liefde voor Japan is grotendeels te danken aan de films van Ghibli die ik in mijn puberteit ontdekte. Er ging een wereld voor me open toen ik Spirited Away (en al eerder Miyazaki’s Lupin-film The Castle of Cagliostro) zag. Het ontgaat me niet hoe bijzonder het is dat ik, na jaren animéseries, -films kijken, manga lezen en Japanse games spelen eindelijk zelf in dit land ben en op deze plek naar origineel Ghibli-werk zit te kijken. Dit museum is voor mij de kers op de taart van deze reis en een mooie afsluiter.
Mij is een aantal keer gevraagd of ik een cultuurschok heb ervaren. In elk geval niet in de zin dat je in een compleet andere wereld terecht komt, waar alles vreemd is en niemand elkaar begrijpt. De grootste schok is misschien wel de blik op onze eigen botte en egoïstische cultuur in Nederland, die de komende jaren verder lijkt te verschralen.
Ik weet het, dit waren mijn wittebroodsweken. Een prille liefde, bekeken door een roze bril. Het georganiseerde Japan. Waar niemand door rood loopt, waar auto’s glimmend gepoetst zijn, waar iedereen in een keurige rij wacht om de trein in te stappen. Waar je voor 60 cent een ijskoffie uit de automaat plukt. Waar mensen naar elkaar buigen en waar je in je eentje een uurtje kan gaan zingen in een karaokebar zonder dat iemand daar een mening over heeft.
Zo kan het ook.
Jaloersmakend, dit alles. Thanks for sharing, dude.